BOER ENSING: DE VOOROUDERS VAN WILLEM ENSING
laatst aangepaste versie 7/1/06; eventuele reactie naar dckruis at zeelandnet.nl

“Boer Ebbing was een bewoner van het Drentse platteland” zo leerde Anneke op een van haar eerste aardrijkskundelessen. Het bleef altijd in haar herinnering hangen. Was dat omdat ze wist dat haar moeder uit Drenthe kwam? Was het omdat “Ebbing” zoveel leek op “Ensing”? Het is achteraf moeilijk om je jeugdherinneringen te verklaren. Maar één ding is zeker, de zin had heel goed zo kunnen luiden: “Boer Ensing was een bewoner van het Drentse platteland” daarmee verwijzend naar haar voorvaderen. Want haar oudgrootouders Jan Alberts (Ensing) en Geesien Jans waren inderdaad boertjes van het Drentse platteland. We pakken hun draad op aan het einde van de 18e eeuw.

Boer in Borger
Boer in Ees-Valthe-Wilhelmsoord
Boertje van Loeksham
Willem: plantageboer en handelaar

Stamboom Willem Ensing

TERUG

 

 

Boer in Borger

In 1792 trouwt ene Jan Albers met Geesje Jans. Jan woont in Buinen, Geesje in Exloo. Jan is landbouwer te Buinen. Tussen 1793 en 1805 krijgen ze 8 kinderen waarvan er 2 al weer snel overlijden. Vooral de meisjes hebben prachtige Drentse namen: Aaltien, Hinderkien, Jantien en Geessien.


impressie Borger

Het oostelijk deel van Drenthe kent natuurlijk al een zeer oude bewoningsgeschiedenis. De aanwezigheid van de hunnebedden, waarvan de grootste bij Borger ligt, wijst op een geschiedenis van ca. 5000 jaar. In de tijd van Jan Albers Ensing was dat al wel bekend want al een eeuw daarvoor waren er opgravingen gedaan. Maar veel meer dan een “bijzondere plek” in de nabije omgeving zal het niet geweest zijn.

Buinen is maar een kleine woongemeenschap en telt zo'n 30 huishoudens. De kern Buinen is evenals het nabijgelegen Borger en Ees een zgn. esdorp. Deze plaatsen dateren vaak al van de vroege middeleeuwen. De es is een bouwland waar men vooral rogge of boekweit verbouwde. Het vee werd in de beekdalen op de groenlanden geweid. De heide was oorspronkelijk bosgebeid; door dit te verbranden werden dit uitgestrekte heidevelden die dienden als weidegrond voor schapen. Die schapen leverden de mest op die vermengd met heideplaggen gebruikt werd voor het bouwland. Kortom Buinen en omstreken zag er in die tijd heel wat kaler uit dan tegenwoordig.


kaartje Borger en omgeving, 1841

 

Het dagelijks leven is hard. Uit de Tegenwoordige Staat van het Landschap uit 1792 tekenen we op: “Hun levenswijze is eenvoudig; men legt zich vroeg te slapen en staat wederom vroeg 's morgens op. Hun voedsel bestaat meest uit meel- en melkspijzen, aardappelen en veel eigengebakken roggebrood.” En een ander bron meldt: “Vlees wordt zelden en niet dan op de tafel van meer gegoeden gevonden, waartegen het gebruik van spek meer algemeen is”. Verder met de Tegenwoordige Staat: “Hun drank is doorgaans putwater of gekarnde melk.” Om dan over de in de 18e eeuw in gebruik geraakte koffie op te merken: “Nochtans wordt thans de koffie zeer misbruikt, die waarschijnlijk tot even zoveel nadeel voor het lichaam strekt als voor de belangen van de huishouding”.
En verder: “De kleding is warm en bestaat meest uit grove wollen stoffen, die men van de wol van eigen schapen bereidt. Zelden dragen de vrouwen keurslijven. Hun huizen zijn eenvoudig en naar hun boerenbedrijf ingericht”. "Zelden bestaat de behuizing uit meer dan één vertrek, waar bij dag het talrijk huisgezin woont en 's nachts in twee bedsteden uit zorgvuldig gesloten gordijnen wordt ingepakt. Daarenboven is de zindelijkheid geen deugd welke hier veel geëerd wordt, maar er heerst een verregaande morsigheid in het algemeen..” aldus een verhandeling uit die tijd.

 

Als de oudste zoon Albert in 1821 trouwt met Geesien Braams uit Gasselternijeveen, zijn vader Jan en moeder Geesje inmiddels overleden. Overleden in Buinen zo meldt de huwelijksakte (waar zijn grootouders zijn overleden weet de bruidegom niet te melden; die zal hij dus wel niet gekend hebben!). Albert heet dan ineens Albert Ensing.

Het is de tijd van de Franse overheersing en de invoering van tal van bestuurlijke nieuwigheden. Zo wordt in deze tijd Drenthe voor het eerst erkend als lid van de Staten-Generaal c.q. volwaardige provincie. Maar voor de gewone mensen is de introductie van de burgelijke stand veel ingrijpender; bij keizerlijk decreet van Napoleon in 1811 wordt van iedereen verwacht dat hij/zij een vaste achternaam aanneemt en zich in het bevolkingsregister inschrijft. In Drenthe waren achternamen zeker geen gangbaar gebruik. Wat wel gangbaar was, waren de namen van boerderijen die eindigden op de uitgang –ing (in Twente op –ink). Bij het aannemen van achternamen was die naam vaak leidend. (NB. Vaak hadden die boerderijnamen al een oude achtergrond. In het etymologisch woordenboek wordt bij de naam Ensing verwezen naar de oude germaanse naam Anssinc.) Zo kunnen we veronderstellen dat vader Jan besloot tot de achternaam Ensing, verwijzend naar de naam van zijn boerderij of wellicht van hun ouderlijk huis. Overigens komt de naam Ensing veel vaker en eerder in Drenthe maar ook in Duitsland voor. Of dat te maken heeft met de voor de hand liggende keuze van deze naam of dat er toch oude familierelaties zijn – de ..ing-vorm in de boerderijnaam verwees naar de familie van.. – is onbekend. Het is ook mogelijk dat Jan de naam Ensing gekozen heeft omdat familieleden elders die naam al hadden. Maar misschien was het niet eens vader Jan die de naam Ensing verkoos; misschien was hij al overleden en kozen zijn kinderen deze naam; duidelijk is dat de meeste kinderen van Jan Albers de naam Ensing hebben maar Hinderkien en Jantien heten soms ook alleen Jans en in de latere aktes wordt voor vader Jan altijd volstaan met Jan Albers.
Hoe het ook precies zij, het is een turbulente tijd. Het vertrek van de Fransen gaat overigens ook niet onopgemerkt aan de streek voorbij . In de nabijgelegen vesting Coevorden hield een groep Franse soldaten hardnekkig stand. Veel jongemannen uit de streek moesten de kozakken helpen deze weerstand te breken.

 

Dat er sprake is van een kleine leefgemeenschap blijkt uit de keuze van de huwelijkspartners. Albert trouwt in 1821 met Geesien Braams, 2 jaar later trouwt zus Hinderkien met Geesiens broer Hindrik, weer 8 jaar later kiest jongere broer Jan voor Geesiens zusje Geertien en zij trouwen in Rolde. Zo worden de families Ensing en Braams via 3 huwelijken met elkaar verbonden. Albert, Hinderkien en Geessien blijven in Borger en omgeving wonen; Jan trouwt in Rolde en overlijdt later in Valtherveen, gemeente Odoorn. Jantien trouwt in Borger maar verhuist later richting Valthe. Hoe het Aaltien vergaat, is onbekend.

Hoewel Jan landbouwer is van beroep en waarschijnlijk een keuterboerderijtje bewoond is het zeer de vraag of dat eigendom is geweest. Immers als de oudste zoon Albert trouwt geeft hij als beroep op “boerenknegt”, zijn aanstaande vrouw Gesien is “dienstmaagd” en is dochter van een eenvoudige arbeider. Tweede zoon Jan verlaat Borger zelfs. Met andere woorden er viel kennelijk geen boerderij over te nemen en was Jan gewoon meier of pachter.

Als een jaar na hun huwelijk in 1822 zoon Jan wordt geboren wonen Albert en Gesien inmiddels in het dorp Ees. Overigens wordt Albert's beroep dan ook weer “landbouwer” genoemd. Een paar jaar later volgt de geboorte van dochter Zwaantien. Maar op de nog jonge leeftijd van 36 jaar overlijdt in 1832 moeder Gesien Braams; haar kinderen zijn dan 10 resp. 5 jaar oud.
Het is in de periode dat er in Zuid Drenthe een cholera-epidemie woedt; of ze daar het slachtoffer van is geworden, is gissen. Een paar jaar later hertrouwt Albert met Lammijna Arends uit Emmen, een gangbare gewoonte in die tijd. Zonder vrouw konden je je boerderij amper runnen en je kinderen niet opvoeden.

 

Boer in Ees-Valthe-Wilhelmsoord

Ees is nog wat kleiner en ook eenvoudiger dan Buinen en telt 15-20 huizen, allen boerengezinnen plus een schaapherder. Het moeten weinig plooibare lieden zijn geweest want hun bijnaam is “stalpoalen”.
In 1829 zijn er 2 grote boeren, 9 twee-paards-boeren, 3 één-paards-boeren, 1 middenstander, 2 dagloners en nog 3 overige beroepen; van de 14 boerderijen in Ees werden er 10 bewoond door meiers.


kaartje Ees en lijst eigenaren, 1832

De eerste helft van de 19e eeuw wordt gekenmerkt door relatieve stabiliteit. Albert woonde zijn leven lang in Ees. Een eenvoudige pachtboer; maar wel met goede relaties met de wat beter gesitueerden uit zijn dorp als we zien wie zoal getuigen zijn bij zijn huwelijk (de smid, de onderwijzer en uiteraard andere landbouwers). Natuurlijk gebeurde er wel eens wat. Zo werden ook in Drenthe jonge mannen gerecruteerd voor oorlog tegen België. Gelukkig was de zoon van Albert daar nog te jong voor. Een andere gebeurtenis die de gemoederen danig zal hebben bezig gehouden was de zgn. Afscheiding uit de hervormde kerk omstreeks 1834; toch waren er in Borger maar relatief weinig volgelingen (ca. 10%).

In de nabije omgeving breidde de vervening zich steeds verder zuidwaarts uit. Maar over het algemeen was de wereld van de veenarbeider en de landbouwer gescheiden. Dat blijkt ook wel uit de kolonisatie in 1844 van Zeeuwen uit Westkapelle in het nabijgelegen Drouwen; het ontbrak in de veenkoloniën aan arbeidskrachten terwijl er in Zeeland sprake was van gebrek aan werk. Het zal het gesprek van de dag geweest zijn, die vreemde immigranten.


Ees, eind 19e eeuw

Het midden van de 19e eeuw laat grote veranderingen zien. In de landbouw is sprake van intensivering door bevolkingsgroei, toenemende concurrentie uit het buitenland met dalende graanprijzen en de opkomst van een bijna “industriele” vervening in de Zuidoost hoek van Drenthe. Inmiddels is de zoon van Albert, Jan Ensing in 1848 getrouwd met Jantien Marissen uit Buinen. Ook zij wonen aanvankelijk in Ees maar enkele jaren later (omstreeks 1853) verhuizen ze – dan al met 3 kinderen – naar Valthe (gemeente Odoorn) en nog weer een paar jaar later (omstreeks 1859) – inmiddels met 5 kinderen – naar de buurtschap Wilhelmsoord bij Nieuw Amsterdam. Wat de precieze reden is geweest, is onbekend. Jan was en bleef landbouwer; was hij op zoek naar nieuwe bestaansmogelijkheden? Zocht hij wat veengrond om "boekweitboer" te worden? Het ligt niet erg voor de hand voor iemand die zijn wortels op het zand had. Was er misschien al afgegraven dalgrond beschikbaar? Ook dat lijkt niet waarschijnlijk want de vervening stond in Valthermond nog maar aan het begin. Wellicht kon Jan gewoon wat grond op het zandgebied nabij Valthe krijgen. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de verdere verhuizing naar Wilhelmsoord. Wilhelmsoord is in die tijd overigens als buurtschap ontstaan als nieuwe landbouwontginning op een stukje zandgrond. Waarschijnlijk hebben ook familierelaties wel een rol gespeeld bij de keuze van de nieuwe woonplaats; tante Jantien woonde immers in Valthe en tante Geessien woonde (of ging mee?) naar Wilhelmsoord. In die regio waren zij overigens niet de enige “Ensings”. Die naam kwam daar al veelvuldig voor. Er zijn aanwijzigingen dat daarbij zeker in een aantal gevallen sprake was van oude familiebanden.

Toch is het een ingrijpende beslissing geweest. Harm Tiesing uit Borger schreef over die tijd nog dat vestiging van een nieuwe meier in een dorp een hele gebeurtenis was, waarbij de nieuwe bewoners vaak feestelijk werden onthaald. Met andere woorden zo heel dikwijls gebeurde dat niet. In die zin waren de landbouwers veel honkvaster dan de veenarbeiders die juist van plaats naar plaats trokken achter de vervening aan.
Niet onmogelijk is overigens dat Jan de mogelijkheid aangreep om voor zichzelf te beginnen. Want bij het overlijden van Jan in Wilhelmsoord en van zijn tante Geessien, eveneens in Wilhelmsoord, blijkt er sprake te zijn van eigen onroerend goed.
Ongetwijfeld werd hij terzijde gestaan door een flinke vrouw. Jantien Marissen moet Jan al vanaf zijn jonge jeugd gekend hebben want ze kwamen uit dezelfde omgeving. Jantien vinden we op allerlei akten ook steevast met beroep aangeduid: "landbouwsche". Daarmee wekt ze de indruk van een flinke en voor die tijd geëmancipeerde vrouw.
Hoe het ook zij, de familie vestigde zich in dat deel van Drenthe waar het de komende decennia zou gaan gebeuren; de regio Emmen stond aan het begin van een omwenteling.


Drentse vrouw, misschien Jantien Marissen?

 

Boertje van Loeksham

Wilhelmsoord is een kleine buurtschap tussen de woonwijk Bargeres - in 19e eeuw nog de buurtschappen Zuidbarge en Noordbarge - en Nieuw Amsterdam. Wilhelmsoord ontstond in het midden van de 19e eeuw als landbouwontginning op een stukje zandgrond. Het is altijd een kleine buurtschap gebleven; zo rond 1890 woonden er ca. 150 inw. en dat komt neer op zo'n 25 huizen. De naam Wilhelmsoord is afgeleid van de broers Wilhelm en Lutke Frieling uit Noordbarge. Deze broers noemde men ook wel “Wilhelms jongs”. Het waren deze broers die in het gebied waar nu Wilhelmsoord ligt de eerste huizen bouwden. Over deze broers gaat de anekdote dat ze, hoewel sjofel gehuisvest en gekleed, toch zo bemiddeld waren dat ze de gedeputeerden van Drenthe vlotjes 25.000 gulden konden lenen.
In de volksmond heette dit gebied ook wel “Loeksham”. Loeks of Lucas was de eigenaar van een stuk groenland in de marke van Barge in een hoek of inham van de Oude Delft, een stroompje dat dwars door Zuidbarge stroomde.

Willem was in 1862 geboren als 7e kind van Jan Ensing. Evenals zijn vader en zijn broers was hij aanvankelijk werkzaam als landbouwer. Maar als er al sprake was van eigendom van een boerderij dan zou Willem als 7e kind daar weinig kans op maken. In deze contreien was het gebruikelijk dat de boerderij in zijn geheel overging naar de oudste zoon. Willem moest dus zijn heil elders zoeken. Dat zal in die tijd, midden in de periode van de grote landbouwcrises ((1876-1895), niet eenvoudig zijn geweest. Willem zal dan ook weinig oog hebben gehad voor de onbekende kunstenaar Vincent van Gogh die een paar maanden in Nieuw Amsterdam verbleef en regelmatig buiten zat te schilderen. Wel liet Willem zijn oog vallen op een aantrekkelijk “dienstbode”, Trijntje Zuidersma uit Opsterland. Trijntje was dienstbode maar had niet zomaar "dienstjes" maar werkte bij de betere families; zo had zij in Brussel en Den Haag gewoond. Trijntje was met haar ouders naar Nieuw Amsterdam verhuist omdat haar vader, die in Friesland sluiswachter was, een baan kon krijgen bij de nieuw gegraven kanalen in Zuidoost Drenthe. Trijntje was ook een echte friezin en had ook de spreekwoordelijke friese stijfkoppigheid. Willem daarentegen had iets gemakkelijks en gemoedelijks wat hem veel contacten opleverde.

Om de afvoer van turf en daarmee de ontginning van het veengebied in deze streek mogelijk te maken werd het Oranjekanaal gegraven in 1858 en de Hoogeveense vaart in 1860 verlengd; tussen 1880 en 1884 werd door ongeveer 300 arbeiders nog met de schop het Stieltjeskanaal gegraven en daarmee een verbinding gemaakt naar Coevorden. Via zijn schoonvader kon Willem zo een baan krijgen als sluiswachter bij de Stieltjeskanaal-maatschappij. Aanvankelijk telde het 12 km. lange Stieltjeskanaal 4 brugwachters en 2 sluiswachters maar na verloop van tijd werden ook de bruggelden geïnd bij de sluizen te weten Sluis I (Sluis Knol) vanaf Coevorden en Sluis II (Sluis Ensing) vanaf Nieuw Amsterdam. Overigens waren de inkomsten als sluiswachter onvoldoende om van te leven; daarom kregen de sluiswachters de beschikking over een woning en een stuk grond.

Willem verhuisde dus van de buurtschap Wilhelmsoord naar de sluiswachterswoning. Maar hij bleef in de volksmond “het boertje van Loeksham” genoemd worden.
H.D. Minderhoud neemt in zijn boek over deze Willem Ensing de volgende passage op: “De hoorn van beurtschipper Westera uit Coevorden schalt over 't water van 't Stieltjeskanaal en met vaste hand stuurt hij zijn snikke (een platte schuit) recht op de sluis bij de Zandpol aan. De kwajongens aan de oever zingen vrolijk het wijsje met de woorden die op de Zandpol overbekend zijn. Willem Ensing, de sluiswachter, is al druk bezig met de daarvoor bestemde haken de sluisdeuren open te trekken. Als de snikke “'t schut” binnenglijdt, houdt hij de schipper “'t klompie” onder de neus. Voor 't betalen van het sluisgeld – een stuiver of een dubbeltje. ……Ook Willem Ensing, de sluiswachter, voelt zich vrij man. Hij kent zijn schippers van haver tot gort en hij weet ook precies, wat hij aan hen kwijt kan. Want Ensing is behalve sluiswachter ook kruidenier; hij heeft de winkel aan huis! Levensmiddelen, klompen, “pietereulie”, manufacturen, van alles verkoopt hij aan de schippers. De Zandpolbewoners brengen hem hun overschotten aan groenten, die hij direct weer aan zijn klanten in de sluis kan doorverkopen. In de winter, als de tijden het minst zijn, koopt hij vaak een kreupel paard, dat nergens meer toe dienen kan. Hij slacht het dier thuis en verkoopt het vlees tegen afbraakprijzen aan hen, die het hard nodig hebben; paardevlees wordt immers gewoonlijk alleen maar als hondenvoer gebruikt!”


Sluis Ensing of Sluis II met winkel (manufacturen, kruidenier- en bakkerswaren, bier en koffie)

Bijna alle familie van Willem woonde in de buurt. Toen vader Jan in 1890 kwam te overlijden, trok moeder Jantien in bij haar dochter Margien en schoonzoon Jan Berends in Nieuw Amsterdam.
Willem en Trijntje kregen tussen 1893 en 1905 7 kinderen, 5 jongens en 2 meisjes en een levenloos geboren kind. Vooral de jaren rond 1898/1904 moeten zwaar zijn geweest. In 1898 overleed, nog geen jaar oud, Trijntje. Na het levenloos geboren kind in 1903 overleed in 1904 ook de bijna 3-jarige Tinus; in 1905 werd opnieuw een jongen geboren die de naam Tinus kreeg en die later de sluis van vader Willem overnam. Overigens overleed deze Tinus in 1940 aan een hartaanval toen hij zijn kleine dochter gevaarlijk op de sluis zag staan. Oudste zoon Jan kon gaan studeren, werd onderwijzer en ging later naar Indië. Zoon Hermannes werd bakker en ging in Coevorden wonen.

Voor de school was men aanvankelijk aangewezen op de school in Nieuw Amsterdam of Schoonebeek. Maar in 1908 ontstond er een openbare school aan het Stieltjeskanaal waar geleidelijk ook een eigen buurtschap ontstond rondom winkel annex cafe. Natuurlijk was dat na verloop van tijd weer aanleiding om ook eeen christelijke school te stichten. We kunnen daarover het volgende lezen: “In den avond van 2 februari 1920 is ten huize van W.Ensing te Stieltjeskanaal eene vergadering gehouden door belangstellenden in de oprichting van eene Schoolvereniging voor Christelijk Nationaal Onderwijs”. De lokatie van de school kwam op de plek die later Zandpol zou gaan heten.

Het leven aan de sluis bij Zandpol speelde zich af tussen verschillende werelden. Vlakbij naar het noorden lag Nieuw Amsterdam, een veenontginningdorp dat haar naam te danken had aan de Amsterdamse eigenaars van het veengebied van Noord- en Zuidbarge. Nieuw Amsterdam kwam centraal te liggen qua waterverbindingen en later ook qua spoor- en tramverbindingen . Zo kwam Nieuw Amsterdam in 1888 aan de spoorlijn Zwolle-Coevorden-Emmen-Ter Apel te liggen. Het had een verzorgingsfunctie voor de streek en oogde wat moderner. In Nieuw Amsterdam vonden in 1888 ook de eerste veenstakingen plaats. De gereformeerden van Zandpol – zoals de Ensings - waren op Nieuw Amsterdam georienteerd.

Schoonebeek daarentegen was een traditionele plaats van vooral hervormden wat zich ook afzette tegen de katholieke immigranten van Nieuw Schoonebeek. Ook zette het zich af tegen de grote boeren in Dalen, tot welke gemeente het behoorde. Vanwege haar “stiefmoederlijke” behandeling werd Schoonebeek in 1884 een zelfstandige gemeente.

En dan was er nog de wereld van de schippers en vrachtvaarders waar de sluiswachter contact mee had. Het ging om de afvoer van turf maar ook om het transport van aardappelen die omstreeks deze tijd voor de markt werden verbouwd en naar de aardappelmeelfabrieken in Coevorden of Nieuw Amsterdam werden vervoerd. Dat leverde soms wel 60 schepen per dag op. Overigens nam het vervoer van landbouwproducten sowieso toe door de hogere opbrengsten vanwege de kunstmest en door de opkomst van de zuivelindustrie.


Willem, Jantje en Trijntje, 1948 Jan, Willem, Tienus en Mannus

Willem en Trijntje verhuisden nadien naar de Zijtak en kochten wat later een woning aan de Vaart noordzijde in Nieuw Amsterdam. Hun zorgenkind was Jantje, de oudste dochter met een verstandelijke beperking. Later zouden - na het overlijden van Willem en Trijntje - hun zoon Willem en schoondochter Ankelina die zorg overnemen; dat betekende wel dat zij in het ouderlijk huis kwamen wonen.


Verlengde Hoogeveense Vaart en Zijtak, Nieuw Amsterdam

 

Willem:plantageboer en handelaar

Toen Willem Ensing in 1901 geboren werd als het 4e kind van Willem en Trijntje zag het leven er voorspoedig uit. Vanaf ongeveer 1900 tot 1920 bloeide de economie op; Nederland profiteerde van de 1e Wereldoorlog o.a. door een toename van de turfproduktie en dat ging in deze regio niet ongemerkt voorbij. In de aanloop van de oorlog was er bovendien werk te vinden in Duitsland waar de jonge mannen onder de wapenen moesten.

Willem had aan het Stieltjeskanaal een relatief rustige en gelukkige jeugd. Natuurlijk moest er vroeg worden opgestaan (vaak al om 4-5 uur) en geholpen worden (tuinwerk, schuren van lepels, poetsen van petroleumlampen, repareren van klompen) maar er waren ook genoegens (vissen en zwemmen in het kanaal). En natuurlijk gebeurden er wel ingrijpende dingen: rond 1905 ontstonden tal van nieuwe tramwegen, de grote veenbrand van 1917 moet spannend geweest zijn; de spaanse griep in najaar 1918 zal ook in deze regio slachtoffers hebben gemaakt. De eerste wereldoorlog ging waarschijnlijk nog grotendeels ongemerkt voorbij aan een 13-17 jarige jongen, hoewel het waarschijnlijk is dat zijn 4-jaar oudere broer Jan wel gemobiliseerd is geweest.

Maar na de oorlog in 1921 stortte de turfmarkt definitief in wat in de regio Emmen tot massale werkloosheid leidde en het begin van een lange tijd van malaise. En net toen die klap wat was uitgewerkt zakte de wereldconjunctuur in en braken de crisesjaren van de jaren '30 aan. Een kwetsbare regio als Emmen werd nog meer getroffen dan andere regio's. Het viel het niet mee om aan de slag te komen en te blijven. Emigratie was in die jaren in de regio Emmen een veel toegepaste remedie: wegtrekken naar Eindhoven bijvoorbeeld met de Philipsvestigingen. Of werken in Duitsland waar iedereen onder de wapenen moest.

Voor Willem Ensing zal het dan ook niet eenvoudig zijn geweest om aan het werk te komen en aan het werk te blijven. Op een feestje in de buurt ontmoette hij Ankie (Ankelina) van der Vinne, die bij familie in Nieuw Amsterdam logeerde.
Omstreeks 1924 trouwden Willem en Ankie en met hun 7 kinderen kwamen er steeds meer monden om te voeden

Aanvankelijk woonden ze in Coevorden (Gramsbergerstraat 3); Willem werkte als vertegenwoordiger in ondergoed, kleding e.d.; later handelde hij in boter voor blueband. De vaardigheid van het handelen en "netwerken' zal hij ongetwijfeld van zijn vader op de sluis hebben geleerd; zijn vader stond immers ook bekend om zijn bijverdiensten als handelaar op de sluis. Maar van zijn moeder erfde hij ook wat van haar stijfkoppigheid. Als "vertegenwoordiger" wilde Willem graag goed overkomen; Willem oogde dan ook meer een "heertje" dan de boer die zijn voorvaderen waren geweest.

......................
Willem Ensing, het "heertje": 25 jaar resp. ca.65 jaar

December 1928 verhuisden Willem en Ankie naar Emmen (Sterrenkamp). Nog weer een paar jaar later (tussen 1930 en 1934) werd een huis gekocht aan een straat verderop (Wilhelminastraat 35) waar ze een winkeltje begonnen in galanterieën en ondergoed; Willem ging ook letterlijk met een koffertje "de boer op" en handelde en passant in allerhande 2e hands spullen. In 1937 begonnen ze in overleg met Ankie's broer Sipko - die vlakbij Willem's ouders aan de Vaart in Nieuw Amsterdam een woonde - een rijwielzaak. Overigens was dat voor de familie van Ankie een bekende branche; Ankie's zwager Wietze de Vries had in Musselkanaal een fietsenfabriek.
Ankie was ook vooral degene met het zakeninstinct; Willem was vooral iemand van contacten en meer handelaar dan zakenman. Graag stond hij keurig in pak voor zijn winkel met mensen te praten. Het echter fietsenmaken liet hij over aan zijn zoon en neefje. Willem bleef vooral een "heertje". De Tweede Wereldoorlog bemoeilijkte natuurlijk het opbouwen van de zaak; in de oorlog werden alle fietsen gevorderd en direct na de oorlog was er amper geld om te investeren. Toch had Ankie de zelf ontworpen plannen daarvoor al klaar, maar Willem schrok terug van de noodzaak daarvoor investeringsgeld te lenen. Bijzonder detail is nog dat de Wilhelminastraat in de oorlog een andere naam kreeg en men tussen '41-'45 op De Grint 35 woonde.

Vlak na de oorlog kreeg Emmen, maar vooral Schoonebeek een nieuwe economische impuls dank zij de vondst van olie. De Nederlandse Aardolie Maatschappij werd in 1947 opgericht. Velen vonden er emplooi. Maar niet iedereen zag de toekomst in de regio met vertrouwen tegemoet. Velen kozen voor emigratie. Bovendien waren er veel jongemannen die opgeroepen werden voor de dienst in Indië. Ook de oudste zoon van Willem en Ankie diende in Indie eind jaren '40.

De moeilijke vooroorlogse jaren, de leegloop van de winkel in de oorlog en de horizonverbreding als gevolg van de oorlog hebben ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld bij de beslissing emigreren. Willem wilde naar Canada. Helaas bleek dit op het laatste moment vanwege het ontbreken van een geneeskundige verklaring voor zoon Jaap, niet mogelijk. Daarop besloot hij zich aan te sluiten bij de plannen van zijn zwagers Harm de Jonge en Sipko van de Vinne uit Nieuw Amsterdam en familie Nijmeier uit Stieltjeskanaal. Met deze groep van 4 gezinnen besloot men naar Suriname te gaan. Voor Suriname waren de regels minder streng en de taal was er bekend en men besloot zich daar te vestigen. De krant berichtte daarover het volgende:

Uiteindelijk werd het geen groot succes. Onvoldoende voorbereid en beschikkend over onvoldoende kennis en ervaring kwamen ze midden in de binnenlanden van Suriname op een oude suikerplantage en zendingspost Charlottenburg aan de Cottica-rivier terecht die 5 jaar verlaten was geweest. Al gauw moesten ze dit opgeven en vertrok men naar plantage Nieuw Meerzorg, wat meer naar de bewoonde wereld. Sipko zorgde voor de geldmiddelen. Maar ook op Nieuw Meerzorg had men het niet breed en werden elders baantjes gezocht. Op Nieuw Meerzorg zorgde Willem voor de varkens. Maar korte tijd later kon Willem een baan krijgen als portier op Jachtlust aan de Surinamerivier vlakbij Paramaribo en verhuisden het gezin daar naar toe. Maar dochter Rennie moest vanwege haar gezondheid terug naar Nederland en ook zoon Jaap moest even later om die reden terug; de oudste dochter Kinie was al getrouwd en wel in Nederland gebleven en dochter Trijn verbleef vanwege de opleiding van haar Surinaamse echtgenoot tijdelijk in Nederland. En zo besloten Willem en Ankie in 1953 terug te keren. Zwager Sipko en zwager Harm besloten na verloop van tijd hun geluk alsnog te beproeven in Canada; daar hebben zij zich definitief gevestigd. De familie Nijmeier lukte het - na veel hulp van anderen - een bestaan in Suriname op te bouwen.

Het werd een moeilijke tijd voor Willem en Ankie. Gelukkig hadden ze een woning want ze vestigden zich in het ouderlijk huis in Nieuw Amsterdam (Vaart NZ 89) waar ze de zorg voor moeder Trijntje en zus Jantje op zich namen. Een winkel kon Willem niet meer beginnen want daarvoor ontbraken de benodigde papieren. Via familie kwam Willem op het idee een breierij op te zetten om in het bestaan te voorzien. Er werden breimachines aangeschaft en Ankie en haar dochters togen aan het werk: truien, sokken, wollen ondergoed. Willem ging weer de boer op nu met de brei-resultaten van zijn dochters.

Nadat moeder Trijntje en zus Jantje in een verzorgingtehuis in Weiteveen waren opgenomen en kort daana overleden vestigden Willem en Ankie zich in 1961 weer in hun geliefde Emmen. Niet aan de Wilhelminastraat waar ze eerder zo fijn gewoond hadden maar naar de vlakbij gelegen Julianalaan (wel nr. 35!). Toch werd dat niet wat ze hadden gehoopt; de buurt was niet hetzelfde als de oude Wilhelminastraat. Toen beide jongste dochters op dezelfde dag trouwden en in Nunspeet gingen wonen besloten Willem en Ankie hen in 1965 te volgen. In Nunspeet overleed Willem in 1968. Ankie verhuisde naar Apeldoorn waar zij bij haar dochter inwoonde. Daar had zij haar kamer op de 1e verdieping en zodoende kreeg ze de bijnaam "oma Boven". In 1990 overleed ze en ze werd begraven in Nunspeet bij haar man Willem met wie ze zoveel in het leven had gedeeld.

 

Literatuur

M.A.W. Gerding e.a.; Geschiedenis van Emmen en Zuidoost Drenthe, 1989.
D.J. van der Meide: Borger rond 1830, 1991
H.D. Minderhoud; Schoonebeek, de eeuwen door, 1980
Henk Nijkeuter en Paul Brood: De Drentse geschiedenis in meer dan 100 verhalen, 2004
Stieltjeskanaal 1884-1984
Werkgroep Historie Ees: Van Ees naar Eest, 1997